zaterdag 9 juni 2018

Lezing Broeder Stockman: De Eucharistie als viering van verlossing en verrijzenis.

Tekst van de lezing gehouden door Broeder Stockman op 23 mei 2018 in de Kathedraal van Hasselt, in het kader van Sacramentsdag (31 mei 2018).

Met hartelijke dank aan Broeder Stockman voor zijn komst naar Hasselt, en om te spreken voor onze kleine Sacramentsbroederschap.



De eucharistie als viering van verlossing en verrijzenis.

 

Br. René Stockman

Broeder van Liefde

 

Iedere maal wij eucharistie vieren herdenken we de dood en de verrijzenis van Christus.  De eucharistieviering is dan ook de liturgische plaats bij uitstek om de verrijzenis van Christus te herdenken, te vieren en ons volledig door de verrijzenis te laten grijpen.  Iedere eucharistieviering houdt een moment van herdenking in, terugdenken aan het offer dat Jezus voor ons heeft gebracht.  Maar het houdt ook een moment van vooruitkijken naar de toekomst in, naar het moment dat we met ons eigen leven volledig zullen mogen delen in de verrijzenis van Jezus.  Het laat ons steeds vertrekken als mensen van de verrijzenis, gereed om de Blijde Boodschap te gaan verkondigen en te gaan beleven in de volle werkelijkheid van ons bestaan.  Het is alsof we opnieuw horen wat Jezus tot zijn apostelen zei op het moment van zijn hemelvaart en waarmee we ook onze vorige bezinning hebben afgesloten: “Ga, en maak alle volkeren tot leerling; doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en leer hun alles onderhouden wat Ik jullie geboden heb.  Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld” (Mt. 28, 19-20). 

 

Van alle gebed is het vieren van de eucharistie wel het meest intense en meest directe gebed, omdat we rechtstreeks met de levende Heer in contact treden via zijn aanwezigheid in de eucharistische brood en wijn en de Heer ook echt in ons lichaam mogen ontvangen.  In de communie worden we één met Hem.  Het “blijf dit doen om Mij te gedenken”, blijft dan ook een opdracht die tot ons allen uitgesproken wordt door de Heer bij het Laatste Avondmaal en een uitnodiging om dikwijls eucharistie te vieren, als het kan dagelijks.

 

In onze bezinning over de eucharistie als viering van verlossing en verrijzenis willen we eerst stilstaan bij de bijbelse grondslagen, zowel uit het Oude als Nieuwe Testament.  Daarna zullen we de eucharistieviering als het ware ontleden en bij ieder belangrijk moment of gebeuren even stilstaan om er de diepere zin van te ontdekken.  Ten slotte willen we ons bezinnen hoe we aan de eucharistie een belangrijke plaats kunnen geven in ons spiritueel leven, om zo via de eucharistie echter verrijzenismensen te worden.

 

  1. Grondslagen vanuit de Schriften.

 

Reeds op de eerste bladzijden van het Oude Testament worden we geconfronteerd met een offer: Kaïn en Abel offeren aan God: Kaïn de vruchten van het werk van zijn handen en Abel de eerstgeborenen van zijn beste schapen (Gen. 4, 3-4).  Onmiddellijk wordt duidelijk hoe belangrijk het is om het offer aan de Heer met een zuiver hart op te dragen.  Het offer van Abel wordt door God positief bejegend, terwijl het offer van Kaïn door God wordt afgewezen. Zonder dat de tekst zeer duidelijk is mogen we veronderstellen dat het feit de Abel de eerstgeborenen van zijn beste schapen offert een teken is dat zijn intentie zuiverder en edelmoediger is dan dit van zijn broer Kaïn.  Het is een thema dat we in het Oude Testament nog dikwijls zullen tegenkomen, en ook Jezus zal finaal alle belang leggen in de zuiverheid van hart waarmee men naar het altaar gaat. Alle offers die we daarna zullen tegenkomen tot het offer van Abraham zijn steeds bestemd om aan God dankbaarheid te tonen: dank om bekomen gunsten, dank voor het herwonnen leven.  Het offer dat Abraham moet opdragen, waarbij hij zijn enige zoon Isaak moet offeren, wordt door God aangewend om het geloof van Abraham tot het uiterste op de proef te stellen: is hij bereid zover te gaan in zijn geloof dat hij er zelfs zijn zoon wil voor opofferen (Gen. 22).  Het antwoord van God is bevrijdend: “Ik weet nu dat u God vreest, want u hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden” (Gen. 22, 12).  Exegeten zien hierin ook een duidelijke afwijzing van God van ieder mensenoffer dat bij de omliggende volken een gewoonte was om de goden goed te stemmen.

Het offer krijgt een nieuwe invulling met het Paasmaal, als herinnering aan de bevrijding van het volk van Israël uit het slavendom in Egypte.  De uittocht uit Egypte gaat gepaard met het eten van ongedesemd brood en het paaslam, waarvan het bloed aan de deurstijlen werd aangebracht als bescherming tegen de vernietigende hand van de engel Gods  (Ex. 12-13).  Voortaan wordt dit voor de Israëlieten een nieuw ritueel dat ieder jaar opnieuw als herinnering aan de uittocht zal gevierd worden.  Het paaslam dat geslacht wordt en wiens bloed wordt vergoten zal ook het beeld worden van Christus die zijn bloed vergiet op het kruis tot verlossing van allen.  In de woestijn krijgen zowel het  brood als het bloed  een plaats in de rituelen van de Israëlieten.  Het manna is het brood dat uit de hemel neerdaalt (Ex. 16) en in de wet komen er een hele reeks voorschriften hoe men de offerrituelen moet uitvoeren.  Niet minder dan 15 hoofdstukken in het boek Deuteronomium worden gewijd aan de verschillende offerrituelen die de Joden voortaan moeten uitvoeren om God te danken, om voor hun zonden te boeten en om voor vrede te bidden.  De eerste vruchten worden geschonken als dankbaarheid voor de vruchtbaarheid van de aarde, het vet van de dieren wordt verbrand om vrede te bekomen en het ganse dier wordt geofferd om voor de zondevergeving te bidden.

De profeten zullen een pleidooi houden om deze offerrituelen vanuit een grotere spiritualiteit uit te voeren en zich niet louter aan de wet te houden.  Zowel Amos, Hosea, Jesaja, Jeremia en Ezechiël zijn duidelijk in hun exhortaties.  We laten er een aantal klinken.  “Barmhartigheid wil Ik, en geen offer, en meer dan brandoffers, wil Ik kennis van God” (Hos. 6, 6).  “Wat heb Ik aan al uw offers?  Ik ben verzadigd van de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik schep geen behagen in het bloed van stieren, lammeren en bokken” (Jes. 1, 10-11). 

Een heel speciale insteek is de beschrijving van Jesaja van de lijdende dienaar waar in profetische termen de komende Messias wordt beschreven, die zich zelf als brandoffer op het altaar zal leggen (Jes. 52-53).  “Hij heeft zijn mond niet geopend, zoals een lam dat naar de slacht wordt geleid.  En zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders, heeft hij zijn mond niet geopend” (Jes. 53, 7). “Waarlijk, hij heeft zichzelf tot een zoenoffer gemaakt” (Jes. 53, 10).

 

En zo zijn we bij het Nieuwe Testament beland, waar het eucharistisch offer zoals we het nu als sacrament kennen geleidelijk vorm krijgt als maaltijd en offer. Bij Jezus gebeurt er heel veel aan tafel en tijdens maaltijden.  Hij begint zijn openbaar leven met het veranderen van water in wijn bij de bruiloft van Cana, en de broodvermenigvuldiging wordt door de evangelisten uitvoerig beschreven, met de klemtoon op de vele manden die aan brokstukken overbleven.  We horen de farizeeërs morren en hem als een gulzigaard bestempelen.  “Hij eet met zondaars….”  Wijn en brood: ze moeten er in overvloed zijn.  Het is brood en wijn dat Jezus in de hand zal nemen bij zijn laatste avondmaal.  Ook dit behoorde bij de voorbereiding van het vieren van het Paasmaal.  Brood dat samengesteld is door granen die helemaal verdwijnen in het brood en wijn door druiven die eveneens helemaal opgaan in de wijn.  Het zijn enerzijds twee basisproducten voor de maaltijden en tegelijk beelden van zichzelf prijsgeven om leven te geven aan anderen: graan wordt gemalen en druiven geperst om tot brood en wijn te worden, levengevend voor velen.  Jezus breekt het brood en schenkt de wijn uit zijn beker, verschillend met wat de gewoonte was om de wijn in kleine bekertjes te verdelen.  Hij duidt er op een symbolische wijze wat Hij met zijn eigen leven zal doen: zijn lichaam laten breken en zijn bloed laten vergieten.  En dan horen de apostelen de belangrijke woorden: “Blijf dit doen om Mij te gedenken” (Lc. 22, 19).  Ook na zijn verrijzenis zal Jezus verschillende malen verschijnen tijdens en bij een maaltijd, en aan de leerlingen van Emmaüs zal Hij zich speciaal laten kennen in het breken van het brood.  “Ze herkenden Hem bij het breken van het brood” (Lc. 24, 35). 

Zowel in de Handelingen van de Apostelen als in de brieven van Paulus wordt het eucharistisch offer verder uitgeklaard en geduid.  Paulus gaat in tegen misbruiken die ontstaan en waarbij de eucharistie verwaterd tot een loutere maaltijd.  Wat de profeten deden met de offerrituelen, zal Paulus nu doen naar het offergebeuren dat Jezus instelde bij het Laatste Avondmaal: het spiritualiseren, verinwendigen.  “De beker van de zegening, die wij zegenen, geeft ons gemeenschap met het bloed van Christus. En het brood dat wij breken, geeft ons gemeenschap met het lichaam van Christus.  Omdat het één brood is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allemaal hebben wij deel aan het ene brood” (1 Kor. 10, 16-17).

Graag verwijzen we nog naar het bijzondere bij de evangelist Johannes, die de instelling van de eucharistie niet beschrijft in zijn evangelie, maar wel de voetwassing.  Het is alsof hij ons wil zeggen dat we in de geest van dienstbaarheid eucharistie moeten vieren.  Het is dan ook treffend dat juist op Witte Donderdag dit heel speciaal een plaats krijgt in de liturgie en het eucharistisch gebed voorafgaat.  Eenmaal men als een dienaar de voeten van de medemens heeft gewassen, is men in de goede gesteltenis om het brood te breken en de beker te delen.  Tegelijk zal Johannes een lange rede neerschrijven over het brood, die als de Eucharistische rede wordt beschouwd.  Jezus beschrijft er zichzelf als het brood dat uit de hemel is neergedaald. 

Terwijl de schrijver van de Hebreeënbrief nog eens de band legt met de vroegere hogepriesters, met Melchisedek en met Jezus, om zowel de gelijkenissen als de verschillend aan te duiden, zal Petrus in zijn eerste encycliek ons allen oproepen om steeds naar de kern van het verlossingsgebeuren terug te keren: “U bent verlost door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was voor de grondlegging van de wereld, maar pas op het einde van de tijden in verschenen, omwille van u.  Door Hem gelooft u in God, die Hem uit de doden heeft opgewekt en Hem de heerlijkheid gegeven heeft; daarom is uw geloof in God tevens hoop op God” (1 Petr. 1, 19-21).

 

  1. De eucharistie als weg tot heiliging.

 

Bij het tweede deel van deze bezinning verwijzen we graag naar de verschillende documenten die vanuit het magisterium over de eucharistie werden aangeboden en die ons echt een bron van inspiratie bieden om dieper in het mysterie van de eucharistie in te dalen. We denken hier aan de encycliek van Paus Johannes Paulus II: “Ecclesia de Eucharistia” uit 2003, die een echte fundamentele tekst is; de instructie “Redemptionis Sacramentum”, waarin duidelijke richtlijnen worden gegeven hoe men op een waardige wijze de eucharistie moet vieren (2004), de Apostolische brief naar aanleiding van het Jaar van de Eucharistie “Mane Nobiscum Domine” (2004), eveneens van Paus Johannes Paulus II en de postsynodale exhortatie van Paus Benedictus XVI “Sacramentum caritatis” van 2007. We maken ook dankbaar gebruik van het zeer leesbare boekje van de predikant van het Pontificale huis, Pater Cantalamessa die in acht bezinningen een mooi overzicht geeft van de verschillende aspecten van de eucharistie.

 

Voor een deel in lijn met het Oudtestamentische paasmaal kunnen we ook de eucharistie zien als enerzijds een herinnering aan een gebeuren in de geschiedenis en anderzijds als een vooruitblik naar wat komen zal.  Was het paasmaal een vooruitblik naar de komst van de Messias, in de eucharistie zien we uit naar de definitieve wederkomst van de Messias.  Maar de eucharistie is meer dan een herinnering en een vooruitblik: het is ook een gebeuren in het heden, waarbij het offer van Christus niet alleen herdacht maar ook effectief opnieuw volbracht wordt.  Het is een sacrament waarin zowel het moment van het Laatste Avondmaal opnieuw wordt gevierd als het offer van Jezus op het kruis.  Met de synoptici gedenken we vooral het laatste avondmaal, wanneer Jezus woordelijk zijn offer duidde en met Johannes de kruisdood van Jezus, het moment dat Jezus zijn offer voltrok.  Er is een mooie Negro spiritual waarin gezongen wordt: “Was je daar wanneer ze Jezus kruisigden?”  In de eucharistie kunnen we het uitzingen: “Ja, we zijn er op het moment zelf dat Jezus zich voor onze zonden prijsgeeft”. 

 

De eucharistie kan gezien worden als het hart en de zon van de Kerk, ja zelfs van het ganse heelal.  We zouden kunnen zeggen dat de Kerk dit weet, terwijl het heelal dit alleen maar kan vermoeden.  Het is de eucharistie die de kerk maakt, en de kerk is de eucharistie.  Het is derhalve ook het centrum en de zon van ons gebed. Alles centreert zich tot dat gebeuren bij het laatste avondmaal, waarbij Jezus het brood nam, het brak en het gaf aan zijn leerlingen en er de veelzeggende woorden aantoevoegde: “Dit is mijn lichaam” (Mt. 26, 26).  In het breken van het brood breekt Jezus zijn eigen leven.  In het breken van het brood toont Jezus zijn totale gehoorzaamheid aan de Vader, gehoorzaamheid die als een refrein werd door gans zijn leven, de kenosis die zo mooi in de Christushymne van Paulus wordt bezongen (Fil. 2, 6-11).  Maar Hij geeft het brood aan zijn leerlingen, Hij nodigt daarmee zijn leerlingen uit om deelachtig te worden aan zijn offer.  Wij worden uitgenodigd om zoals Jezus het brood van ons leven te breken en het te delen met anderen, om helemaal in dezelfde gesteltenis van Jezus te treden.  Met het delen van de beker en het uitspreken van de woorden over zijn bloed duidde Jezus duidelijk op zijn dood. Hij zal zijn bloed vergieten, en ook wij worden uitgenodigd bij het drinken uit dezelfde beker en van dezelfde wijn om ons leven te geven, ons bloed te vergieten voor het welzijn van onze medemensen.  Onze tijd, onze gezondheid, onze energie, onze gevoelens: alles willen we offeren en aanbieden voor het welzijn van onze medemensen en tot glorie van de Vader.  Wat Jezus bij het Laatste Avondmaal zei aan zijn apostelen herhaalt Hij met dezelfde woorden iedere keer dat we participeren aan de eucharistieviering, en met de apostelen worden we uitgenodigd om deelachtig te worden aan zijn offer.  Eucharistievieren is dus nooit een vrijblijvende aangelegenheid!  Het engageert ons ten volle als mens en als christen om in de voetsporen van onze Meester te stappen.

 

Iedere Eucharistie begint met het beluisteren van het Woord.  Het Woord was ook het eerst in de Bijbel, want God was het Woord.  Het eerste wat we van God vernemen is dat Hij sprak, en het was er (Gen. 1).  De mystieke Johannes opent er zijn evangelie mee: “In het begin was het woord, en het woord was bij God, en het woord was God” (Joh. 1, 1).  Het is ook wat de leerlingen van Emmaüs mochten ervaren: ze waren eerst gegrepen door het woord van de onbekende tochtgenoot.  Het is wellicht één van de sterkste punten van Vaticanum II dat men de dienst van het Woord zo opgewaardeerd heeft, als een duidelijk eerste deel van de eucharistieviering waarin de volle participatie van alle gelovigen wordt gevraagd en verwacht.  Allen worden uitgenodigd om eerst naar het Woord van de Heer te luisteren en het in hun hart te laten afdalen.  We moeten infeite iedere eucharistieviering starten met een lectio divina.  Dan pas kunnen we ons geloof uitspreken, niet als een loutere formule, maar als een echte belijdenis, uitgesproken met liefde en uit overtuiging.  Ja, we zijn bereid, na het beluisteren van het Woord, ons in volle vertrouwen aan de Heer over te geven.  Na deze geloofsbelijdenis, die op speciale dagen op een bijzondere wijze kan worden uitgesproken, als een herinnering aan ons doopsel waar we duidelijk kozen voor God en ons afkeerden van het kwade, openen we onze handen om te offeren: onze voorbeden, ons leven, de vruchten van ons werk, gesymboliseerd in het brood en de wijn dat op het altaar wordt gebracht.  Al onze gebeden voor onszelf, voor de mensen in nood, voor de ganse kerk en de ganse wereld, worden op de offerschaal gelegd, zoals Jezus ook al de zorgen, zonden en lijden van de mensen op zich nam en meenam op het kruis.  Altijd ben ik getroffen door deze luttele woorden die de priester uitspreekt wanneer hij een druppel water bij de wijn voegt: “Water en wijn worden één, Gij deelt ons mens-zijn en neemt ons op in uw goddelijk leven”.  We worden hier als het ware meegesleurd in die opwaartse beweging op het kruis.  We herinneren op een bijzondere wijze de woorden van Ireneus: “God werd mens, opdat de mens God zou worden”.  Wat 2000 jaar geleden gebeurde op Golgota zal nu opnieuw gebeuren in onze realiteit: dat Jezus ons hele leven opneemt, meeneemt op het kruis en ons verlost, het perspectief op de eeuwigheid voor ons opent. Het eschatologisch perspectief van de eucharistieviering komt hier reeds in het zicht. 

 

In sommige riten komt de vredewens vooraleer men het offergebed zal uitspreken.  Men wordt gevraagd om zich te verzoenen vooraleer men de gaven op het altaar brengt.  Het heeft zin, maar ook de vredewens voor de communie duidt op die band tussen onze communie met de Heer en de communie met de medemens.  Onze communie met de Heer wordt maar volwaardig als we ook in communie leven met de medemens, en de communie met de Heer versterkt onze communie met de medemens.

 

Vooraleer de priester de woorden van de instelling van de eucharistie herhaalt, bidt hij de Heilige Geest.  Het is inderdaad de Heilige Geest die het brood en de wijn tot Lichaam en Bloed van Jezus zal omvormen.  Opnieuw kennen we riten waar de consecratie gebeurt na het uitspreken van de woorden, bij het herhaaldelijk afsmeken van de Geest dat Hij aanwezig zou komen in hetgeen we aan God hebben opgedragen. 

Ons geloof in de ware aanwezigheid is toch wel essentieel bij het vieren van de eucharistie. Anders wordt het een gewone maaltijd rond de tafel van de Heer, zoals in de meeste protestantse kerken wordt gevierd.  Voor ons katholieken is de ware aanwezigheid via de transsubstantiatie een belangrijk geloofspunt, dat doorheen de tijden regelmatig bevraagd werd, maar waar de Kerk steeds opnieuw haar bevestiging heeft over uitgesproken, zich louter baserend op de woorden van Jezus zelf: “Dit is Mijn Lichaam, dit is Mijn bloed”.  Indien Jezus dit als een symbool had willen aanreiken, dan had Hij gezegd: “Dit is als mijn lichaam, dit is als mijn bloed”.  Het is spijtig dat er vandaag zelfs priesters zijn die niet geloven in de ware aanwezigheid van Jezus in het sacrament van het altaar.  Op welke wijze vieren deze dan eucharistie?  Ons geloof in de ware aanwezigheid zal zich juist ook uiten in de eerbied die we hebben naar het tabernakel toe, waar de geconsacreerde hostie wordt bewaard.  Ons knielen, buigen en aanbidden zijn de enige passende houdingen die we in de kapel of kerk kunnen tonen.  Het stoort me dan ook enorm wanneer in sommige kerken voor en na de eucharistie er lustig gepraat wordt, of zelfs een tas koffie wordt gedronken.  Een sacrale ruimte moeten we sacraal houden en niet desacraliseren door allerlei activiteiten die niets met de eredienst te maken hebben.  Gaan we dan de wettische toer op, waartegen de profeten en Jezus zelf hebben geprotesteerd?  Ik denk van niet, en laat ons toch niet vergeten dat Jezus op een bepaald moment de marktkramers uit de tempel joeg met de woorden dat het huis van zijn Vader geen marktplein is. 

 

Op het moment van de communie treden we in volle aanwezigheid van de Heer, of beter, komt de Heer is zijn volle werkelijkheid tot en in ons.  Op dat moment wordt bewaarheid wat Jezus in het evangelie van Johannes zo mooi uitdrukt: “Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en Ik “ (Joh. 15, 4).  Jezus heeft gekozen voor brood en wijn om op een fysieke manier in ons aanwezig te kunnen komen.  Het is het zoveelste teken van zijn kenosis: Hij gewaardigde zich niet alleen om zijn godheid opzij te zetten om mens te worden, hier zette Hij zelfs zijn mens-zijn opzij om aanwezig te komen in een stuk brood en een druppel wijn.  De incarnatie gaat verder, nu niet alleen door en in Maria, maar ook in ons.  Het is dan ook het moment suprême van het gebed: bidden tot de Heer die in onze intimiteit komt.  Het is als een voorsmaak van de hemel, waar we voortdurend zullen mogen leven voor Gods aanschijn.  Opnieuw moeten we hier aandringen op het belang om deze tijd echt als gebed te nemen en het een moment van stilte te maken, zonder zang of muziek.  De dankzegging na de communie zou in de grootste stilte moeten kunnen gebeuren.  Het is het moment van diepe contemplatie, de vierde stap van de lectio divina die we bij de dienst van het Woord hebben aangevangen.  We hebben geluisterd naar het Woord bij de lezingen, we hebben gemediteerd over het Woord tijdens de homilie, we hebben het Woord gebeden tijdens het offerandegebed en het eucharistisch gebed en nu is het moment aangebroken van de contemplatie.  Een mooi gebed dat hier zeker passend is, is het Magnificat van Maria, omdat we ons bij de communie in dezelfde gesteltenis bevinden als Maria bij de boodschap van de Engel, toen zij Jezus als een vrucht in haar schoot mocht ontvangen.  Ook wij mogen bij de communie Jezus in ons lichaam ontvangen.  Opnieuw mogen we met Ireneus herhalen: “God werd mens in ons, opdat wij met God God mogen worden”.  De afscheidswoorden van Jezus opgetekend door Mattheus worden in de communie even heel sterk bewaarheid: “Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld” (Mt. 28, 20).  Hoe zinvol is het om als gemeenschap rond het altaar te komen om het eucharistisch brood te mogen ontvangen.  Communie met de Heer versterkt ook onze communie met elkaar, zoals we voorheen reeds aanbrachten. 

Jezus gaf brood en wijn aan zijn leerlingen. Wij ontvangen dikwijls alleen het brood.  In de liturgie in de orthodoxe kerk is er steeds de communie onder de twee gedaanten.   Daarom is het zinvol om ook bij ons bij bepaalde gelegenheden onder de twee gedaanten te kunnen communiceren, om zo ten volle als de leerlingen van Jezus te delen in het lichaam en bloed van Jezus: het lichaam dat gebroken wordt en het bloed dat vergoten wordt. 

 

“Meteen stonden ze van tafel op en gingen terug naar Jeruzalem” (Lc. 24, 33).  We spreken hier van de leerlingen van Emmaüs.  Het is met dezelfde gezwindheid dat we zullen opstaan om vanuit de intense communie met de Heer Jezus naar de medemens te gaan, in de wereld, om daar de blijde boodschap te verspreiden: door onze woorden en vooral door onze werken en de uitstraling van gans ons leven.  Iedere eucharistieviering roept ons op tot dienstbaarheid, de dienstbaarheid die Jezus zo sterk heeft getoond bij het wassen van de voeten van zijn leerlingen.  De leerlingen verstonden op het moment zelf niet wat Jezus met deze handeling bedoelde: “Wat Ik doe, daar heb je nu geen begrip van; later zul je het begrijpen” (Joh. 13, 7). Vandaag begrijpen we dat ten volle.  Het is de diaconie waartoe Jezus ons oproept en waartoe we ook worden opgeroepen telkens we op het einde van de eucharistie worden “weggezonden” of beter uitgezonden.  We worden uitgenodigd om de communie die we met de Heer mochten beleven nu ook verder te beleven met onze medemensen, en Jezus ook in hen te ontmoeten, te herkennen en te beminnen.  De dienst aan God moet uitmonden in de dienst aan de armen.  Sommigen zullen de communie letterlijk meedragen om ze aan een zieke medemens te geven; wij zullen de communie in ons hart meedragen en vanuit ons hart laten schijnen op de medemens.  Hier wordt echt spiritualiteit geboren: het schijnen van Gods liefde in de wereld, om het met de woorden van Newman te herhalen.

 

Maranatha”, kom Heer Jezus zingen we in de advent, reikhalzend uitkijkend naar Kerstmis, de eerste komst van de Heer.  Op het einde van iedere eucharistie mogen we eveneens “Maranatha” zingen, ditmaal uitkijkend naar de wederkomst op het einde van de tijden.  Het is een dimensie die we misschien wat verloren hebben, en die in de voor-conciliaire liturgie een speciale invulling kreeg met de lectuur van het evangelie van Johannes waar juist dit aspect werd belicht.  Iedere eucharistie, zoals we het in het begin aanhaalde, heeft immers ook een eschatologische dimensie in zich: een reikhalzend vooruitkijken naar de wederkomst van de Heer.  “Totdat Hij komt”, bidden we onmiddellijk na de consecratie.  Ons hele leven is als een pelgrimstocht, op weg naar het beloofde land.  We leven in één grote permanente exodus, en iedere eucharistie opent voor ons opnieuw dit grote perspectief van onze eindbestemming; het doet ons herinneren dat we hier slechts op doortocht zijn, dat we hier geen blijvende tenten mogen bouwen, dat we niet alles op het zichtbare en tastbare mogen bouwen.  “Zij die met het aardse omgaan, moeten er niet in opgaan, want de wereld die wij zien gaat voorbij” (1 Kor. 7, 31), om het met Paulus te herhalen.

 

Iedere eucharistie is inderdaad een maaltijd, waar de Heer ons uitnodigt om onze dagelijkse beslommeringen even opzij te zetten om met Hem aan tafel te gaan en tegelijk gemeenschap te vieren met elkaar.  Maar het is meer dan een maaltijd. Het is ook een offer waarin Christus zich opnieuw offert.  Het is een herinnering aan wat op Golgota gebeurde, maar meer dan een herinnering.  Christus brengt in het heden van ons leven wat ooit in het verleden gebeurde, en Hij brengt het in volle werkelijkheid: in zijn en in onze werkelijkheid.  En we vergeten nooit het eschatologisch aspect van het eucharistische offermaal, waarbij onze ogen naar onze ware bestemming worden gericht, het moment dat Christus zal terugkomen en het moment dat ik in Christus tot voltooiing zal mogen komen.  Het komt er dus op aan om deze drie aspecten van de eucharistie nooit van mekaar te scheiden maar ze steeds samen te houden: maaltijd, offer en eschatologie. 

 

  1. Een eucharistische spiritualiteit.

 

Voor dit derde deeltje vonden we ruime inspiratie in het prachtige boekje van Henri Nouwen: “Ons dagelijks brood”, waarin de schrijver de leerlingen van Emmaüs op de voet volgt.

De Emmaüsgangers leren ons dat we naar de eucharistie mogen en moeten gaan vanuit en met onze volle werkelijkheid.  Twee mensen die een zware verliessituatie amper te boven komen.  Teleurgesteld trekken ze weg uit Jeruzalem waar het allemaal gebeurde.  Ze voeren zwartgallige gesprekken, waaruit alle hoop lijkt te zijn weggetrokken. Hoe dikwijls bevinden we zelf ons niet in dergelijke situatie. We hebben een verliessituatie doorgemaakt of we zijn zwaar teleurgesteld in wat medemensen, misschien zelfs vrienden ons hebben aangedaan.  Het kunnen ook onze zonden zijn die zwaar op ons geweten leven.  We proberen het goede te doen, maar telkens worden we overweldigd door het kwade en worden we tot zonde aangezet.  Het is het verhaal van ieder van ons.  Wat doen we ermee?  Het wegstoppen, een schuldige buiten ons zoeken, misschien God zelf de schuld geven van wat ons overkomt?  We kunnen er ook ermee voor God verschijnen, zoals de Emmaüsgangers worden uitgenodigd wat hen op het hart ligt te delen met de toevallige tochtgenoot.  Zo mogen we iedere eucharistie aanvangen: wat ons hart bezwaard vertrouwvol in Gods handen leggen en het aan Hem toevertrouwen met een vraag voor troost, voor vergeving, een vraag om zijn ontferming.  In het Kyrie Eleison erkennen we ons eigen aandeel in de zondigheid van de wereld en we maken ons hart klaar om Gods genade te ontvangen.  Het wordt de genade van de vergeving.  Iedere eucharistie nodigt ons uit tot bekering.   We worden gevraagd om ons te bekeren tot God, maar ook tot onze medemens met wie we in onmin leven.  “Dus als je je offergave naar het altaar brengt, en je herinnert je daar dat je broeder iets tegen je heeft, laat dan je offergave daar voor het altaar achter, en ga je eerst met je broeder verzoenen, en kom dan terug om je offergave te brengen” (Mt. 5, 23-24).  Of om het met Paulus te zeggen: “Iedereen moet zichzelf onderzoeken alvorens van het brood te eten en uit de beker te drinken” (1 Kor. 11, 28). 

Het is in plechtige eucharistievieringen dat we na onze zondebelijdenis en een uitdrukkelijk woord van vergeving het gloria mogen aanheffen om Gods lof te zingen.  Voor het Kyrie waren we daartoe niet in staat, maar na het ontvangen van Gods vergeving loopt ons hart over van vreugde en vrede.  “Eer aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen die Hij liefheeft.” 

 

Daarna komt het moment van luisteren. Zoals de Emmaüsgangers willen we luisteren naar onze Tochtgenoot, naar het Woord dat Hij ons wil brengen.   De Tochtgenoot brengt woorden van bemoediging, opent de ogen van de twee teleurgestelde leerlingen voor wat er echt gebeurde en wat de betekenis ervan is.  In het Oude Testament worden de lezingen ingezet met de veelzeggende en krachtige uitnodiging: “Luister”.  Dat is wat we moeten doen tijdens de Woorddienst: luisteren naar het Woord van God.  In de liturgie is er alleen maar ruimte voor het Woord van God en moeten we vermijden er onze eigen verhalen kwijt te willen.  Het Woord is krachtig want het is goddelijk! En het is met goddelijke kracht dat het de droefheid in ons hart kan wegnemen, ons kan confronteren met de verschillende facetten in ons leven, ons vooral confronteert met de lagen in onszelf die we misschien het liefst afgesloten laten.  De lectio divina begint met de lectio, met de lectuur en het actief beluisteren van het Woord van God.  Het is belangrijk dat we dit Woord kunnen voorbereiden en tijd nemen om er verder over na te denken, het laten bezinken in ons hart.  Want daar is het de plaats waar het uiteindelijk moet terechtkomen.  Wanneer we het Woord alleen maar vluchtig horen tijdens de eucharistieviering zonder voorbereiding en zonder de ruimte om tot bezinning te komen, dan zal het maar weinig vruchten afwerpen.  De Emmaüsgangers zijn één en al aandacht, ze stellen vragen, en wanneer het verhaal naar zijn einde loopt willen ze nog meer vernemen.  “Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt al ten einde” (Lc. 24, 29).  We moeten het Woord dat we ontvangen in de liturgie met ons meenemen gedurende de dag en ermee de avond ingaan. Weten we ’s avonds nog wat we tijdens de eucharistieviering ’s morgens hebben meegekregen als Woord van God?  Het is een goede oefening om ons daarover zo nu en dan eens te bevragen.  Nouwen zegt het mooi: “Het woord van de Eucharistie maakt ons tot deelgenoot van de grotere heilsgeschiedenis.  Onze eigen kleine geschiedenis wordt omhooggeheven naar Gods grote geschiedenis en krijgt daar een unieke plaats. Het woord tilt ons op en doet ons zien dat ons dagelijkse, gewone leven in feite een geheiligd leven is, dat een onmisbare rol speelt in de vervulling van Gods beloften”. 

 

Na het woord van vergeving en het aandachtig beluisteren van het Woord dat de Heer ons wil meegeven, zijn we gereed om echt in relatie met Hem te treden.  “Blijf bij ons”. De gast die ze uitnodigen zal nu hun gastheer worden en hen aan tafel uitnodigen.  De rollen worden omgekeerd: wij gingen eerst naar de Heer, nu komt Hij tot ons, en wel op de meest volledige wijze mogelijk, werkelijk aanwezig in het brood en de wijn die wij Hem aanbieden.  Zoals reeds aangegeven zijn we nu gereed om ons geloof in Hem uit te spreken.  Dit is meer dan een loutere formule, maar een uitdrukking van onze liefde, van ons vertrouwen, van ons geloof.  Mensen die dagelijks de rozenkrans bidden starten meestal met deze geloofsbelijdenis.  Het is een echt gebed waarmee we ons in de goede richting zetten en ons bereid verklaren om Gods liefde ten volle in ons te laten treden.  Vanaf nu start één grote opgang naar het topmoment van iedere eucharistieviering: de consecratie, het moment waarop de Heer zelf wezenlijk treedt in wat wij Hem vanuit onze armoede aanbieden: een stukje brood en enige druppels wijn.  We hebben Gods aanwezigheid mogen ervaren in het Woord, nu mogen we zijn aanwezigheid op een nog sterkere wijze ervaren in het Brood en de Wijn, dat we bewust met een hoofdletter schrijven.  Want ons geloof in de werkelijke aanwezigheid is substantieel en fundamenteel, daar mag niet aan geraakt worden.  Anders halen we het hart uit de eucharistieviering en wordt het nog louter een maaltijd rond de tafel van de Heer.  Op het moment dat de leerlingen de Heer herkennen bij het breken van het brood, verdwijnt Hij voor hun ogen (cfr. Lc. 24, 31).  Hetzelfde gebeurt bij de consecratie: de Heer die we beluisterden in het Woord en die we aanbaden tijdens onze geloofsbelijdenis en de offerande, verdwijnt in het brood en de wijn, en voortaan worden we uitgenodigd Hem te zien en te aanbidden zonder Hem te zien, alleen in het brood en de wijn dat Hij voor ons heeft gebroken en vergoten.  Het wordt een zien zonder te zien.  Dat is geloven: zien zonder te zien.  Op het moment dat we uiteindelijk deelachtig mogen worden aan het leven van Jezus bij het nuttigen van zijn Lichaam en het drinken van zijn Bloed passen grote dankzegging, stilte en diepe vreugde.  De dankzegging na de communie is het meest innige gebed dat we kunnen bidden.  Ons gebed wordt een ons mateloos openstellen voor Gods aanwezigheid met zijn liefde in ons. We treden hier in de contemplatie zoals vroeger reeds aangegeven, de belangrijkste beweging in onze lectio divina.  Hoe zouden we moeten verlangen om dit in de tijd te laten duren en het niet te laten verstoren door nog een mondeling gebed, mededeling of lied.  In vele van onze liturgische vieringen hebben we de stilte verleerd. Wanneer de priester iets langer wacht na de communie vooraleer het laatste gebed te bidden en het volk te zegenen, denkt men al vlug dat hij verstrooid is en horen we schorre kelen kuchen en ongeduldige stoelen schuiven. Tijdens onze dankzegging kan alleen maar plaats zijn voor vreugde omdat we waardig bevonden zijn om de Heer zelf in ons hart te mogen ontvangen.  Alle pijn, onzekerheid, teleurstelling die we bij de aanvang van de eucharistie nog met ons meedroegen zou hier volledig moeten kunnen verdwijnen.  Wanneer de Heer in ons woont is er geen plaats meer voor pijn, lijden en teleurstelling, want zijn aanwezigheid is hartverwarmend.  “Was het niet hartverwarmend zoals Hij onderweg met ons sprak en de schriften voor ons opende?” (Lc. 24, 32).  

 

Het is met deze vreugde dat we nu op weg mogen gaan en uitgezonden worden om deze vreugde uit te dragen.  Tijdens de offerande hebben we voor onze medebroeders en medezusters in nood gebeden, nu zijn we gereed om hen ook effectief te helpen.  Iedere gemeenschap met de Heer vloeit uit in dienstbaarheid voor zijn mensen.  Maar het is wel typisch dat we niet zomaar individueel worden weggezonden, maar als gemeenschap, en het is vanuit die gelovige gemeenschap dat we ons dienstwerk mogen aanvatten.  Dit geldt toch wel in het bijzonder voor een religieuze gemeenschap die samen eucharistie viert en na deze viering nog samen de maaltijd neemt om dan ieder op zijn of haar wijze aan zijn of haar missie te beginnen.  Zo wordt het dienstwerk een dienstwerk dat dubbel gedragen wordt: door de Heer, want we worden vanuit en met zijn aanwezigheid gezonden en door onze leefgemeenschap, noem het parochiegemeenschap of religieuze gemeenschap, waar we steeds steun en inspiratie weten te vinden en met wie we samen Gods aanwezigheid hebben mogen ervaren. 

 

We kunnen deze bezinning niet afsluiten zonder een woord te zeggen over de eucharistische aanbidding.  Deze kan verschillende vormen aannemen. Vooreerst is er de mogelijkheid om een persoonlijke aanbidding te houden voor het tabernakel.  Kunnen we in de loop van de dag momenten inbouwen waar we even passeren in de kerk om er de Heer te groeten, even met Hem te verwijlen, zijn Woord dat we ontvingen in herinnering te brengen en opnieuw de vreugde te smaken die we mochten ontvangen wanneer de Heer in ons hart aanwezig kwam. 

 

Op sommige plaatsen werd de altijddurende aanbidding ingesteld, waarbij in een zijkapel van de kerk het Heilig Sacrament dag en nacht is uitgesteld.  Het is passend dat er steeds iemand aanwezig is om zo er zo echt een altijddurende aanbidding van te maken.  Wanneer we in de mogelijkheid zijn en daartoe de tijd hebben kunnen we aansluiten bij deze altijddurende aanbidding. 

 

Besluit.

 

Het is de eucharistie die de Kerk maakt, en de Kerk is eucharistie.  Met deze zin willen we deze bezinning afsluiten en het woord “Kerk” door “ons gebed” vervangen.  Het mag onze wens zijn dat de ganse dynamische gebedsbeweging die we in de eucharistie mogen ontdekken, ons persoonlijk gebed mag beïnvloeden en dat zo ons gebed steeds meer door de eucharistie mag worden gekleurd.

 

Bibliografie.

 

-          Nouwen, Henri, Ons dagelijks brood. Een overweging over het Eucharistisch leven.  Tielt, Lannoo, 1995, pp. 79.

-          Cantalamessa, Fr. Raniero, The Eucharist, our sanctification.  Mumbai, Saint Paul Press,  2007, pp. 134.

-          Benedictus XVI, Paus, Sacramentum caritatis.  Postsynodale exhortatie, 2007, pp. 59.

-          Johannes Paulus II, Paus, Mane Nobiscum Domine, apostolic letter.  Rome, ed. Vaticana, 2004, pp. 86.

-          Constitutie over de heilige liturgie.  Amersfoort, Katholiek archief, 1966, pp. 95.

-          Johannes Paulus II, Paus, Ecclesia de Eucharistia.  Encycliek.  Oegstgeest, Stichting R.K. Voorlichting, 2003, pp. 58.

-          Cothenet, Edouard, L’eucharistie au coeur des Ecritures.  Paris, Salvator, 2016, pp. 223.

-          Rutumbu, Juvénal, Demeurer en Lui, malgré tout.  Arlon, Demdel, 2016, pp. 220.

 

1 opmerking:

  1. Daar ik er niet kon bij zijn, dankuwel om dat hier te delen!
    Ook dank om jullie bijdrage op jullie site.
    Deze namiddag bij het feest van de Zalige Priester Poppe, zal bij de voorbede aan jullie denken

    BeantwoordenVerwijderen